Euroforum

Euroforum organiseert jaarlijks diverse congressen, opleidingen en trainingen voor professionals en managers bij bedrijven, overheden en non-profit organisaties.

Eerste winnaars blij verrast met € 5.000,- opleidingsbudget!

De eerste twee opleidingsvouchers t.w.v. € 5.000,- zijn uitgereikt! Uiteraard zochten wij de winnaars op om de voucher persoonlijk uit te reiken. Direct een mooie gelegenheid om hen te vragen naar hun eerste bevindingen over het Business Controllersplatform. En wat is hun visie op de toekomst van de controller?

[columns_wrapper][twocolumns class=”aq-first”]

Johan Knol
Senior Financieel Economisch Medewerker

[youtube url=”https://www.youtube.com/watch?v=S9X05YZrFN4&list=UUXM01FHcx3v3puL1a6MtXWw” width=”450″ height=”253″]

[/twocolumns][twocolumns class=”omega”]

Willy Molag
Controller, Waterschap Rivierenland

[youtube url=”https://www.youtube.com/watch?v=_p9fbYfkwNE&list=UUXM01FHcx3v3puL1a6MtXWw” width=”450″ height=”253″]

[/twocolumns][/columns_wrapper]

Wilt u ook kans maken op € 5.000,- opleidingsbudget?

In januari 2015 verloten wij wederom (en tevens de laatste) twee opleidingsvouchers t.w.v. € 5.000,-. Heeft u zich dus nog niet aangemeld voor de nieuwsbrief van het Business Controllersplatform? Doe dit kan vandaag nog en wellicht bent u in januari de volgende winnaar!

AANMELDEN VOOR DE NIEUWSBRIEF 

 

 

 

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Prinsjesdag: waar blijft de eenvoud?

Auteur: Mr. P.A. Flutsch

Inleiding

Op de 200e Prinsjesdag, dinsdag 16 september 2014, presenteerde de Regering de Miljoenennota, de Rijksbegroting en het Belastingpakket 2015. De fiscale maatregelen voor 2015 zijn opgenomen in twee wetsvoorstellen: het Belastingplan 2015 en de Wet modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Financiën de brief ‘Keuzes voor een beter belastingstelsel’ aan de Tweede Kamer aangeboden. In deze bijdrage worden de hoofdlijnen van de fiscale maatregelen voor 2015 besproken, waarbij tevens enige aandacht wordt besteed aan de toekomstige herziening van ons belastingstelsel.

Hoofdlijnen

Inkomstenbelasting

Met ingang van 1 januari 2015 krijgt de woningmarkt wederom een duwtje in de rug. Zo wordt de maximale periode voor de hypotheekrenteaftek op restschulden in art. 3.120a, eerste lid, Wet IB 2001 verlengd van 10 jaar naar 15 jaar na vervreemding van de eigen woning. Daarnaast wordt de driejaarstermijn van de renteaftrek voor de leegstaande, te koop staande voormalige eigen woning (art. 3.111, tweede lid, Wet IB 2001) of een leegstaande toekomstige eigen woning (art. 3.111, derde lid, Wet IB 2001) structureel gemaakt. Dat geldt ook voor de herleving van de hypotheekrenteaftrek na verhuur van een voormalige eigen woning in de zin van art. 3.111, tweede lid, Wet IB 2001.

Op 20 januari 2014 hebben de Staatssecretarissen van Financiën en van Sociale Zaken via een novelle de zogenaamde nettolijfrente gepresenteerd, waarbij voor een inkomen vanaf € 100.000 een vrijwillige oudedagsvoorziening kan worden opgebouwd uit het netto-inkomen. De waarde van de aanspraak uit de nettolijfrente wordt vrijgesteld in box 3, terwijl ook de uit de aanspraak voortvloeiende uitkeringen niet in box 1 worden belast. Daarnaast zijn de premies voor de lijfrente niet aftrekbaar in box 1. Bij het Belastingplan 2015 is aangekondigd dat ingeval van een (gedeeltelijke) afkoop van een nettolijfrente alsnog een forfaitair bedrag in box 3 in aanmerking zal worden genomen. Er komt wel een tegenbewijsregeling.

Loonbelasting

De doelmatigheidsgrens van 30% in de gebruikelijkloonregeling van art. 12a Wet LB 1964 voor directeuren-grootaandeelhouders (DGA’s), als een zakelijk loon hoger is dan het wettelijk vastgesteld loon van € 44.000 (2014), wordt verlaagd naar 25%. Voor 2015 is voorzien in overgangsrecht. Het overgangsrecht houdt in dat het loon van de DGA in 2015 wordt gesteld op 75/70e van het loon in 2013, als dit loon in 2013 hoger was dan € 43.000 (2013), tenzij aannemelijk is dat het loon in 2015 op grond van de gebruikelijkloonregeling op een hoger of lager bedrag moet worden gesteld. Met ingang van 2015 geldt dat het in aanmerking te nemen loon tenminste wordt gesteld op het hoogste van de volgende bedragen: (1) 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, (2) het hoogste loon van de overige werknemers van de (verbonden) vennootschap of (3) € 44.000.

De sinds 1 januari 2011 bestaande facultatieve werkkostenregeling (WKR) van art. 31, eerste lid, onderdeel f, Wet LB 1964 wordt met ingang van 1 januari 2015 verplicht voor alle werkgevers en op vijf punten aangepast. Ter financiering van deze aanpassingen wordt de vrije ruimte van art. 31, tweede lid, Wet LB 1964 verlaagd van 1,5% naar 1,2%. De aanpassingen van de WKR betreffen:

  • Introductie van het noodzakelijkheidscriterium;
  • Eenmalige toetsing van de vrije ruimte en jaarlijkse afrekening;
  • Introductie van een concernregeling;
  • Een gerichte vrijstelling voor branche-eigen produkten;
  • Vervallen van het onderscheid vergoedingen/verstrekkingen/terbeschikkingstellingen.

Vennootschapsbelasting

De belastingplicht voor de vennootschapsbelasting van overheidsondernemingen stond al langere tijd in de belangstelling in verband met de mogelijke concurrentieverstoring door de verschillen in behandeling tussen de activiteiten van publieke (vaak onbelaste) en private (belaste) ondernemingen. Niet alleen is de belastingplicht vaak onderwerp van gesprek geweest in de Eerste en Tweede Kamer, maar ook de Europese Commissie verricht al geruime tijd onderzoek naar mogelijke staatssteun. Met de inleiding van een formele procedure op 9 juli 2014 gaf de Europese Commissie een duidelijk signaal af dat Nederland haast moest maken met de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen. Het is de bedoeling dat het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2015 in werking treedt en voor het eerst gaat gelden voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016. Het wetsvoorstel voorziet uitsluitend in de belastingplicht van zowel directe overheidsondernemingen (in Nederland gevestigde publiekrechtelijke rechtspersonen, niet zijnde de Staat) voor zover zij een onderneming drijven als indirecte overheidsondernemingen (onbeperkte belastingplicht voor privaatrechtelijke overheidslichamen in de vorm van BV/NV’s en beperkte belastingplicht voor privaatrechtelijke ondernemingsvormen in de vorm van stichtingen en verenigingen indien en voor zover zij een onderneming drijven). De vennootschapsbelastingplicht van andere belastingplichtigen blijft ongewijzigd, met uitzondering van private onderwijsinstellingen en academische ziekenhuizen die gebruik kunnen maken van specifieke vrijstellingen.

Eenvoud is niet eenvoudig

De laatste herziening van ons belastingstelsel dateert met de introductie van de Wet inkomstenbelasting 2001 alweer uit 2001. In zijn brief ‘Keuzes voor een beter belastingstelsel’ geeft de Staatssecretaris de volgende acht mogelijke keuzes voor een toekomstige herziening van het belastingstelsel:

  • Vereenvoudigen van de meest complexe regelingen;
  • Borgen van de toekomstige uitvoering van wet- en regelgeving;
  • Fiscale stimulering van ondernemers richten op innovatie en doorgroei;
  • Belastingdruk bij particulieren beter spreiden over de levensloop;
  • Verlagen van tarieven door snoeien in aftrekposten;
  • Verschuiven van belastingdruk van arbeid en ondernemen naar consumptie;
  • Verschuiven van belastingdruk van arbeid en ondernemen naar duurzaamheid;
  • Uitbreiden van het gemeentelijk belastinggebied.

Met name eerstgenoemde keuze springt daarbij in het oog. Wie herinnert zich niet de vervanging van het doorwrochte systeem van inkomsten uit vermogen in de inkomstenbelasting door de eenvoudige en robuuste heffing van de vermogensrendementsheffing (box 3) in 2001, waarbij het inkomen uit sparen en beleggen forfaitair wordt vastgesteld op 4% van de waarde van het vermogen? Dat deze eenvoudige en robuuste heffing in conflict komt met de realiteit, blijkt met name in de huidige periode van recessie waarbij sommige banken slechts 1% rente over spaartegoeden vergoeden, daar waar 4% wordt belast! Kennelijk is eenvoud nog niet zo eenvoudig! Vooralsnog blinken de nieuw geïntroduceerde wettelijke regelingen zoals de nettolijfrente en de gewijzigde werkkostenregeling bepaald niet uit door hun eenvoud. In dat kader is het veelzeggend dat de aangekondigde herziening van het belastingstelsel bij de algemene beschouwingen op de lange baan is geschoven.

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Uit de schaduw van de crisis

Miljoenenontbijt 2014, VNO-NCW Rijnland – Artikel door Pieter Lammers, CareerGuide

Gisteren deelgenomen aan het miljoenenontbijt, een initiatief van VNO-NCW Rijnland. Prachtig initiatief. Je krijgt eerst een mini college miljoenennota lezen van Kees Goudswaard, hoogleraar Toegepaste economie aan de Universiteit van Leiden waarna werknemers (Gijs van Dijk, dagelijks bestuur FNV) en werkgevers (Hans de Boer, voorzitter VNO-NCW) hun visie geven op het aangekondigde beleid.

De sprekers aanhorend is er aanleiding tot voorzichtig optimisme. Nederland boekt op vrijwel alle terreinen lichte groei realiseert. De consumptie neemt toe evenals de investeringen, de export en de koopkracht. Daarnaast is een omslag op de arbeidsmarkt waarneembaar en lijkt de huizenmarkt na het dieptepunt in de zomer van 2013 weer op te krabbelen. Kanttekening die hierbij wel gemaakt moet worden is dat de groeicijfers in negatieve zin afsteken tegen die van de eurozone en de eurozone op haar beurt het zorgenkindje is van de wereld.

Met succes dringt het kabinet het begrotingstekort terug. Teruggebracht naar de kern realiseert men dit door verhoging van de collectieve lasten. Het ontbreekt verder aan beleid om de economie een structurele impuls te geven en banengroei te realiseren. Juist in dat kader is het spijtig dat de belastinghervormingen op de lange baan zijn geschoven. Dat terwijl er een prima plan ligt van de commissie Van Dijkhuizen. Hervorming die volgens het CPB op termijn 140.000 nieuwe banen opleveren. Jammer dat politieke tegenstellingen zo verstikkend kunnen werken.

Verstikking van de economie

De Nederlandse economie analyserend zijn nog een aantal elementen te benoemen die een verstikkende werking hebben:

  • De overheid heeft jarenlang boven haar stand geleefd en wordt nu gedwongen daarop in te grijpen. Men snijdt in de uitgaven en verhoogt de lasten. Sinds 2002 is de lastendruk voor bedrijven en burgers toegenomen met € 35 miljard. Geen wonder dat de economie niet vooruit wil.
  • Door het instorten van de woningmarkt zijn burger armer geworden. Meer dan 1 miljoen gezinnen staan onder water met als gevolg dat ze tegen de klippen op sparen.
  • Banken hebben hun balans niet op orde en worden gedwongen hun buffers te verhogen.
    Winsten worden afgeroomd waardoor er minder overblijft om uit te lenen.
  • De lage rentestand brengt pensioenfondsen in de problemen. Men moet steeds meer geld aanhouden om de beloofde pensioenuitkeringen waar te maken. Gevolg premieverhoging en  korting op het pensioen. Kortom het huidige pensioenstelsel ontrekt meer geld aan de samenleving dan het er inpompt.
  • Het MKB ziet haar Eigen Vermogen verdampen, krijgt leningen lastiger rond en wordt daarmee terughoudender in het ontwikkelen van nieuwe initiatieven.

Hans de Boer pleit er voor de economie weer zuurstof te geven en een aantal hervormingen snel door te voeren. Het belastingstelsel is daar een van, maar hij opteert ook voor het aanpassen van het pensioenstelsel. ´Het kan niet zo zijn dat € 1.500 miljard van ons geld werkloos toekijkt.´

Tenslotte pleit de Boer voor een verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt en koestert hij het instituut ZZP´er. ´Een zegen voor de arbeidsmarkt en de kraamkamer voor ondernemerschap. Verstik dat niet door het onder te brengen in een of ander collectief.´

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

NAC Breda: “Onze controllers zijn leidend in alles wat we doen”

Door het beleid van de afgelopen jaren is NAC Breda terecht gekomen in categorie 1 van de KNVB. Dat wil zeggen dat ze alle inkomsten die ze hebben, maar ook alle uitgaven die ze doen, moeten verantwoorden bij de KNVB. Wat betekent dit voor de controllers binnen de organisatie? Waar liggen hun verantwoordelijkheden en waarom is juist in deze periode het hebben van een controller zo belangrijk?

Wij interviewden Graeme Rutjes, Technisch Directeur NAC Breda over deze ontwikkelingen.

Bekijk het interview

[youtube url=”https://www.youtube.com/watch?v=0Ahjd7scVP0″ width=”560″ height=”315″]

 

Transcriptie van het interview

De KNVB heeft 3 categorieën: degene die in categorie 3 zit doet het heel erg goed, categorie 2 is gemiddeld en categorie 1, dan sta je eigenlijk onder surseance. Daar zijn we door het beleid van de afgelopen jaren in terechtgekomen, omdat we te veel geld uitgaven ten opzichte van de inkomsten. Nu moeten we alle inkomsten die we hebben verantwoorden, maar ook alle uitgaven. Alles wat we doen, alle bedragen hoger dan €50.000 moeten we bij de KNVB neerleggen en goedkeuring vragen of we dat mogen uitgeven. We hebben een aantal stringente regels waar we ons strikt aan dienen te houden.

We hebben zelf 2 controllers, ik ben dolblij met die mannen want omdat we in categorie 1 zitten, moeten zij leidend zijn in alles wat we doen. Elke uitgave die we zouden willen doen leggen we bij Edgar Mol en Jeffrey van Bergen, onze controllers, neer. Die 2 mannen gaan erover en die zitten op dat geld te letten. Ik denk dat heel veel voetbalbedrijven misschien beter wat geld kunnen investeren in een controller dan in een extra verdediger of spits of doelpaal. Je moet snappen dat je emotie verkoopt, dat is de grondbasis en daarnaast moet je verstand van financiële en fiscale zaken hebben en alles wat erbij komt.

We zijn een voetbalbedrijf, dus het draait hoofdzakelijk om het voetbal. Ook in de uitstraling naar buiten, maar tegelijkertijd, voetbal is vele malen meer dan die 90 minuten om de twee weken die we thuis spelen. De naam NAC moet je vermarkten, de spelers moet je vermarkten, maar ook de ticketing, de commercie, de sponsor sheets, de skyboxen. Aan alles zit een bepaalde geldelijke som en die marktwaarde moet je zien binnen te halen. Dat doen we met alle afdelingen. De afdeling commercie is belangrijk voor ons, maar ook bijvoorbeeld de afdeling pers. Hoe zetten we het in de markt, alles wat we doen wordt uitvergroot, vandaar de samenwerking met alle afdelingen.

We staan met de rug tegen de muur, we kunnen maar één kant op en dat is vooruit. Wat we nu doen is zorgen dat er financieel een goede basis is, dat we geld overhouden, dat we ook operationeel een plus draaien en dat we uiteindelijk uit de negatieve cijfers komen. Dan proberen in de toekomst meer geld te investeren in de jeugd, jeugd uit Brabant, jeugd uit Breda. Het leukste is natuurlijk als je, ook voor je supporters, heel veel jongens uit Breda hebt en je een goede jeugdopleiding hebt, dat zie ik wel zitten. De toekomst in die zin is niet voor vandaag of morgen, dat is voor de wat langere termijn: proberen zoveel mogelijk Nederlandse jongens in de ploeg te krijgen.

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Kees Lepelaars, FC Eindhoven: “Werken met strak opgestelde budgetten”

De transferperiode binnen het voetballand kent hectische momenten, ook budgettair gezien. Nu deze periode achter de rug is blikten wij terug met Kees Lepelaars, Operationeel Manager FC Eindhoven.

Bekijk het interview

[youtube url=”https://www.youtube.com/watch?v=T9_ouSnvLXs” width=”560″ height=”315″]

Transcriptie van het interview

Ik ben sinds drie seizoenen operationeel manager van FC Eindhoven. Behalve de sportieve gang van zaken, ben ik verantwoordelijk voor alle dagelijkse bedrijfsprocessen binnen deze Betaald Voetbal Organisatie (BVO). FC Eindhoven heeft natuurlijk een jaar of zeven, acht geleden een hele roerige periode achter de rug waarin de KNVB met name het bestaansrecht van de club in vragen stelde. Op dat moment zijn eigenlijk de blauw-witten als een soort feniks herrezen uit de as en vanuit het nulpunt met een minimaal budget zijn op dat moment de nodige stappen mogelijk gemaakt. Maar we kunnen wel merken dat FC Eindhoven, een beetje tegen de tendens in bij het betaald voetbal, stapje voor stapje en met name budgettair groeit daar waar veel andere clubs stapjes terug moeten zetten.

FC Eindhoven is ingedeeld in categorie 2 bij de KNVB. Dat betekent in ieder geval dat we nog lang niet zijn daar waar we moeten komen, dus we hebben nog een bepaalde weg te gaan. Het betekent dat we dagelijks kritisch moeten kijken naar de uitgaven die we doen en we heel erg creatief moeten zijn in het verwerven van nieuwe inkomsten. Binnen deze club zijn budgetten absoluut leidend. Dat betekent dagelijks monitoren en creatief zijn in hoe we de uitgaven kunnen verlagen en de inkomsten kunnen verhogen.

De transferperiode binnen het voetballand kent natuurlijk twee hectische momenten. Voornamelijk vaak de maand augustus en de maand januari. Daarbuiten zijn er transfers bijna niet mogelijk, of in ieder geval niet mogelijk. FC Eindhoven heeft zijn zaakjes en zijn huiswerk goed voor elkaar. Dat betekent dat je in het voorproces heel veel aan scouting doet, aan overleg pleegt intern. Met je technische staf, maar ook met makelaars in het voetbalwereldje. Afgelopen seizoen heeft in ieder geval geleerd dat wij onze zaakjes redelijk goed voor elkaar hebben. Dat betekent dat we ons huiswerk vrij snel gedaan hadden, een min of meer complete selectie hebben samengesteld waardoor we gericht konden werken naar de competitiestart. En dat geeft ook een stukje meer rust in de organisatie.

FC Eindhoven werkt, zoals ik al aangegeven heb, met strak opgesteld budgetten die vooraf ook bekend gemaakt zijn. Dat betekent dat ik ook verantwoordelijk ben voor het monitoren en met name ook het bewaken van deze budgetten. Zodat we aan het einde van het seizoen, of lopende het seizoen, niet voor verrassingen komen te staan. Dat we netjes alle verplichtingen en afspraken die we gemaakt hebben ook kunnen nakomen. Daar slagen we gelukkig al twee jaar heel goed in. En als we dat dagelijks blijven doen, dan ziet de toekomst van FC Eindhoven er nog rooskleuriger uit. FC Eindhoven kent een hele kleine en smalle arbeidsorganisatie die naast een aantal fulltimers ook bestaat uit parttimers en een enorm bataljon aan medewerkers, vrijwillige medewerkers. Dat betekent dat de lijntjes en de communicatie intern enorm kort zijn. In communicatie moeten we goed zijn, want op die manier gaan we eigenlijk met z’n allen vanuit een gezamenlijk familiegevoel de schouders onder de club zetten zodat we inderdaad de beoogde stapjes vooruit kunnen blijven zetten.

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Verbetering van de werkkostenregeling: en nu gaan we er voor!

Bron: Nieuwsbrief Beloning & Belasting | nr 20141416

Inleiding

De staatssecretaris van Financiën heeft op donderdag 3 juli jl. onder de noemer ‘Verder met de werkkostenregeling’ de Tweede Kamer geïnformeerd over zijn voorstel de werkkostenregeling te verbeteren.

Na een lange voorgeschiedenis sinds de introductie van de regeling – te beginnen bij de kwalitatieve benadering van de tussenevaluatie in 2011, de kwantitatieve benadering van de evaluatie in 2012, de Verkenning in maart 2013 (Aan het werk met de werkkostenregeling) en de hierop volgende (internet-) consultatie van medio 2013 – lijkt met het onderhavige voorstel het sluitstuk van de werkkostenregeling nu eindelijk daar.

Zoals staatssecretaris Wiebes zelf ook aangeeft, komen de voorstellen niet alleen uit zijn eigen koker. Hij heeft immers ‘uitvoerig met vertegenwoordigers uit verschillende branches gesproken, enerzijds om goed kennis te kunnen nemen van de soms uiteenlopende belangen van de verschillende branches, anderzijds om hen deelgenoot te maken van de dilemma’s waar ik mee worstelde bij de verdere uitwerking van de WKR’. Zeker het overleg met bepaalde branches bleek een must. Nou was de praktijk door de jaren heen door de verschillende staatssecretarissen van Financiën weliswaar altijd gewaarschuwd voor de robuustheid van de regeling, voor sommige branches bleek de robuustheid wel erg groot.
Maar de systematiek van de werkkostenregeling is volgens de staatssecretaris goed en de bereidheid tot het toepassen ervan is aanwezig. Alleen dient er nog wat aan geschaafd te worden. Langer toepassen van het keuzeregime laat staan het definitief maken van het keuzeregime is geen optie aangezien dit de overheid volgens Financiën een slordige € 300 miljoen per jaar zal kosten.

Door de werkgevers uit de verschillende branches deelgenoot te laten zijn van het voorstel, staat niets meer een definitieve omarming van de werkkostenregeling in de weg. Nou ja, de Tweede en Eerste Kamer moeten nog wel hun zegen geven maar de kans dat die nog gaan dwarsliggen is waarschijnlijk niet zo groot.
De voorstellen nemen wij hierna graag met u door.

Voorstel

Beperkte introductie van het noodzakelijkheidscriterium

Het noodzakelijkheidscriterium zag al in de Verkenning van maart 2013 (‘Aan het werk met de werkkostenregeling’) het levenslicht. Uitgangspunt bij dit criterium is de gedachte dat het verstrekken, vergoeden en/of ter beschikking stellen van zaken waarvan de werkgever het nodig en noodzakelijk vindt dat zijn werknemers die voor hun werkzaamheden gebruiken, geheel buiten het loonbegrip vallen. De mogelijkheid dat een werknemer een bepaalde verstrekking ook voor privé kan gebruiken (en er dus sprake kan zijn van een privévoordeel) speelt hierbij geen rol meer. Wanneer een werkgever iets verstrekt zal dat in beginsel een zakelijke achtergrond hebben. Deze verstrekking zal naar maatschappelijke opvattingen in het algemeen dan ook niet als een belast loonvoordeel worden ervaren.

Op grond van deze zogenoemde ‘open norm’ is het in principe dan ook de werkgever die bepaalt of een vergoeding of verstrekking noodzakelijk is. Uitzonderingen daargelaten. In sommige gevallen zal het privévoordeel van een verstrekking immers dermate groot zijn dat het niet in de rede ligt deze buiten het belaste loonbegrip te houden. Als voorbeeld geeft Financiën bijvoorbeeld het ter beschikking stellen van een auto of woning. Dergelijk zaken zijn in principe altijd belast en kunnen niet met toepassing van het noodzakelijkheidscriterium buiten de heffing blijven.

Voor het verkrijgen van zekerheid over de fiscale kwalificatie van een vergoeding of verstrekking aan het personeel, zullen werkgevers zonodig in overleg met de eigen inspecteur moeten treden. Het opstellen van een algemene lijst met een (limitatieve) opsomming van zaken die zonder meer als noodzakelijk kwalificeren en daarmee geen belast loon vormen, leent zich niet voor een systematiek waarin de open norm als uitgangspunt geldt.
Het loonbegrip wordt met de introductie van het noodzakelijkheidscriterium op een andere wijze benaderd. Verstrekkingen en vergoedingen waarin een privévoordeel schuil gaat, worden niet meer tot het belaste loon gerekend. De praktijk zal zich deze nieuwe benaderingswijze eigen moeten maken waarbij de staatssecretaris nog wel wat uitvoeringsobstakels vermoedt. Daarom wordt het noodzakelijkheidscriterium vooralsnog alleen ingevoerd voor gereedschappen en computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur.

Voor met name deze laatste categorie lijkt de introductie van het noodzakelijkheidscriterium interessant. Nu heeft de praktijk immers nog te maken met het onderscheid tussen enerzijds computers en dergelijke apparatuur waarbij een zakelijkheidsnorm geldt van >90%, en mobiele communicatiemiddelen met een zakelijkheidsnorm van >10%. De discussie of een tablet met een scherm van meer dan 7 inch nu een communicatiemiddel is of een computer (de rechtspraak hierover even buiten beschouwing gelaten) zal met de introductie van het noodzakelijkheidscriterium waarschijnlijk verstommen. Wanneer een werkgever het vanuit zijn bedrijfsvoering noodzakelijk vindt dat zijn werknemers een tablet gebruiken, kan de tablet fiscaal vrij worden vergoed of verstrekt.

Uiteraard zullen er wel discussies ontstaan over de vraag of een tablet in voorkomende gevallen voor de bedrijfsvoering noodzakelijk zijn. Daarbij komen de herinneringen aan de aloude pc-privéregelingen naar boven. Deze faciliteit werd indertijd ook veelal opengesteld voor de gehele populatie werknemers waarbij het maar de vraag was of alle deelnemers het zakelijke gebruik konden waarmaken. Werknemers die op grond van hun werkzaamheden niet of nauwelijks met computers van doen hadden, kwamen veelal ook in aanmerking voor deelname aan de pc-privéregeling van hun werkgever. Deze medewerkers moesten immers toch ook vanuit huis hun werkrooster kunnen inzien?

Onder het noodzakelijkheidscriterium liggen deze discussies mogelijk ook op de loer maar nu ten aanzien van het begrip ‘noodzaak voor de bedrijfsvoering’. Standpunt van de staatssecretaris daarbij lijkt wel te zijn het uitgangspunt van de redelijk handelende werkgever. Een werkgever streeft in beginsel immers naar een zo hoog mogelijke winst en voorzieningen die geen bijdrage zullen leveren aan de winstgevendheid, zal een werkgever ook zoveel mogelijk achterwege laten. Andersom geredeneerd zou dan ook gesteld kunnen worden dat alle voorzieningen voor het personeel een zakelijke achtergrond hebben en daarmee onder het bereik van het noodzakelijkheidscriterium vallen. De Belastingdienst moet bij twijfel maar het tegendeel bewijzen. De werkgever kan bij twijfel natuurlijk ook vooraf het een en ander met de eigen loonheffingeninspecteur afstemmen.

Overigens is volgens staatssecretaris een kenmerk van het noodzakelijkheidscriterium dat het initiatief voor een voorziening in principe bij de werkgever ligt. De werkgever draagt financieel ook de last van de betreffende voorziening. Dit kan op gespannen voet staan met de cafetariaregelingen zoals die nu veelal bestaan. Het naar keuze van de werknemer uitruilen van brutoloon voor een (netto) onbelaste verstrekking of vergoeding voldoet (mogelijk) immers niet aan de hiervoor genoemde kenmerken van het noodzakelijkheidscriterium.
In de praktijk kan dit mogelijk betekenen dat gecafetariseerde telefoonregelingen – zoals bijvoorbeeld ChYD-projecten (Choose-Your-Device) waarbij werkgevers een data- en telefoniebundel van een provider afnemen en de werknemers een (smart)phone kunnen uitzoeken – niet volledig in lijn liggen met het uitgangspunt van het noodzakelijkheidscriterium. Zeker wanneer een medewerker voor deelname aan de regeling afziet van brutoloon.

Jaarlijkse afrekensystematiek

Voor de afrekening in het kader van de werkkostenregeling (bepalen vrije ruimte en het toetsen van de vergoedingen/verstrekkingen aan die ruimte) bestaan op dit moment naar keuze van de werkgever de volgende 3 methoden:

  1. de vrije ruimte wordt op basis van het voorafgaande kalenderjaar geschat en er wordt gedurende het lopende jaar getoetst. In het aangiftetijdvak en volgende tijdvakken waarin de geschatte vrije ruimte wordt overschreden, wordt het bedrag dat boven de vrije ruimte uitkomt in de aangifte verwerkt en tegen 80% eindheffing afgerekend. Na afloop van het jaar vindt een herrekening plaats op basis van de definitief vastgestelde vrije ruimte;
  2. de vrije ruimte wordt op basis van het voorafgaande kalenderjaar geschat en dit bedrag wordt gedeeld door het aantal loontijdvakken van het lopende jaar. Per loontijdvak wordt getoetst en wordt de overschrijding van de vrije ruimte in de aangifte verwerkt en tegen 80% eindheffing afgerekend. Na afloop van het jaar vindt een herrekening plaats op basis van de definitief vastgestelde vrije ruimte; en
  3. de vrije ruimte wordt per aangiftetijdvak van het lopende kalenderjaar vastgesteld aan de hand van de feitelijke loonsom van dat aangiftetijdvak. Per aangiftetijdvak van het lopende jaar wordt getoetst of de vergoedingen en verstrekkingen binnen de vrije ruimte blijven. Het bedrag dat per tijdvak boven de vrije ruimte uitkomt, wordt in de aangifte verwerkt en tegen 80% eindheffing afgerekend. Nog resterende vrije ruimte in een tijdvak kan niet worden doorgeschoven naar een volgend tijdvak en er vindt ook geen herrekening na afloop van het jaar plaats.

Op basis van het voorstel hoeven werkgevers nog maar eenmaal per jaar de fiscale gevolgen vast te stellen. De toets of de vrije ruimte wel of niet is overschreden, hoeft dus niet meer per aangiftetijdvak plaats te vinden. De eenmalige toets en afrekening ingeval van overschrijding van de vrije ruimte gebeurt na afloop van het jaar.
Weliswaar is dit een vermindering van administratieve lasten voor werkgevers maar dit zal waarschijnlijk slechts voor de wat kleinere werkgevers gelden. Grotere werkgevers zullen in verband met financiële verslaglegging toch lopende het jaar een gedetailleerd inzicht willen hebben in de vrije ruimte in combinatie met de vergoedingen en verstrekkingen die ten laste van deze vrije ruimte komen. Het pas inzichtelijk maken van de fiscale consequenties na afloop van het jaar is voor hen geen optie.
Het voorstel laat in het midden of naast de introductie van deze nieuwe afrekenmethode de huidige 3 afrekenmethoden zullen blijven bestaan.

Concernregeling

De vrije ruimte zal worden bepaald en kan worden gebruikt op concernniveau. Desgewenst kan de (nog onbenutte) vrije ruimte van de ene concernvennootschap worden overgeheveld naar een andere concernvennootschap. Daarmee kan de vrije ruimte optimaal worden benut. Voorwaarde voor overheveling van de vrije ruimte is dat er sprake moet zijn van vrijwel volledig eigendom van de moedermaatschappij in de (klein)dochtermaatschappij(en). Dit betekent dat de moedermaatschappij minimaal 95% van de aandelen (middelijk) in de (klein)dochtermaatschappij(en) moet houden.

Vrijstelling producten uit eigen bedrijf

Voor de bestaande vrijstelling voor producten uit eigen bedrijf (keuzeregime) zal een gerichte vrijstelling komen. Het voorstel bevat geen informatie over de voorwaarden.
Gelet op de veelal relatief lage loonsom en daarmee relatief kleine vrije ruimte in de detailhandel (veel werknemers die in deeltijd werkzaam zijn) zullen met name werkgevers in deze branche, waar personeelskortingen veelal voorkomen, deze vrijstelling waarderen.

Vervallen onderscheid tussen vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen

In de praktijk is gebleken dat veel werkgevers het fiscale onderscheid tussen ter beschikking stellen van een voorziening op de werkplek enerzijds en het vergoeden of verstrekken van een dergelijke voorziening anderzijds, niet goed kunnen plaatsen.

Voorbeeld

Werkgever A biedt haar werknemers een fitnessfaciliteit aan op kantoor. De fitnessorganisatie factureert de kosten rechtstreeks aan de werkgever. De deelnemende werknemer merkt hier dus niets van.
Werkgever B biedt haar werknemers dezelfde fitnessfaciliteit aan op kantoor. Alleen is het nu zo dat de deelnemende werknemers een factuur van de fitnessorganisatie krijgen en deze eerst zelf moeten betalen. Vervolgens declareert de werknemer de factuur bij de werkgever en de werkgever betaalt deze factuur aan de werknemer uit.
Materieel gezien zijn de twee genoemde situaties gelijk. Zowel werknemers van werkgever A als de werknemers van werkgever B hebben de mogelijkheid tot fitness en de kosten komen voor rekening van de werkgever.
Echter, onder de huidige werkkostenregeling wordt de fitnessfaciliteit bij werkgever A op nihil gewaardeerd omdat hier sprake is van een ter beschikkinggestelde voorziening op de werkplek. Bij werkgever B is er formeel sprake van het vergoeden van fitness op de werkplek. Dit valt niet onder de nihilwaardering. De vergoeding is belast loon en kan zonodig in de vrije ruimte worden ondergebracht.

De staatssecretaris komt in het voorstel hier nu aan tegemoet. Om de begrijpelijkheid te verbeteren zal er een nieuwe gerichte vrijstelling worden ingevoerd voor een aantal werkplekgerelateerde voorzieningen waarvoor nu een nihilwaardering geldt. Het maakt dan ook niet meer uit of deze voorzieningen worden vergoed, verstrekt of ter beschikking gesteld.

Hierbij wordt overigens expliciet gesproken over werkplekgerelateerde voorzieningen. Het onderscheid tussen vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen lijkt hiermee niet helemaal te verdwijnen. Een openbaarvervoerkaart of voordeelurenkaart lijkt immers geen voorziening die gerelateerd is aan de werkplek. Slechts het ter beschikking stellen van een dergelijke kaart zal ook onder de nieuwe situatie onbelast kunnen plaatsvinden (nihilwaardering). De werknemer die een openbaarvervoerkaart declareert bij zijn werkgever, zal dus ook in de nieuwe situatie een belaste vergoeding van zijn werkgever ontvangen.

Verlaging percentage vrije ruimte

Het moge duidelijk zijn dat enkele van de genoemde maatregelen zullen resulteren in meer gerichte vrijstellingen, minder beslag op de vrije ruimte en dus een verlaging van de heffingsgrondslag. Omdat Financiën de maatregelen budgetneutraal wil invoeren, zal het percentage voor de berekening van de vrije ruimte worden verlaagd van 1,5 naar 1,2.
Grosso modo zou de verlaging van het percentage als volgt kunnen worden becijferd:

  • vervallen onderscheid tussen vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen: 0,1% minder vrije ruimte nodig;
  • vrijstelling producten uit eigen bedrijf: 0,1% minder vrije ruimte nodig;
  • beperkte introductie van het noodzakelijkheidscriterium: 0,1% minder vrije ruimte nodig.

Uiteraard is dit een becijfering op macroniveau. Individuele werkgevers zullen in bepaalde gevallen hier anders tegenaan kijken.

Einde keuzeregime per 1-1-2015

Ondanks het feit dat de praktijk rekening zal moeten houden met enkele technische wijzigingen die in het voorstel zijn opgenomen (met name de introductie van het beperkt noodzakelijkheidscriterium en de concernregeling) met mogelijke implementatieproblemen van dien, wil de staatssecretaris er de vaart in houden. Verlenging van het keuzeregime zit er dan ook niet in. Hieraan ligt ook een budgettaire reden aan ten grondslag. Ieder jaar dat het keuzeregime nog bestaat, loopt Financiën een bedrag van € 300 miljoen mis.

Omzetbelasting

In het voorstel doet de staatssecretaris ook nog een handreiking naar werkgevers in de profit-sector. Deze werkgevers boeken hun kosten in beginsel zonder BTW in hun financiële administratie. Voor de loonheffingen geldt als uitgangspunt dat de waarde van een verstrekking aan een werknemer altijd moet worden gesteld op de waarde in het economische verkeer dan wel kostprijs, inclusief BTW.

Het probleem van het doorboeken exclusief BTW kan worden opgelost zonder enige vorm van wetswijziging. De staatssecretaris stelt namelijk voor dat bij het berekenen van het bedrag dat in de vrije ruimte moet worden ingeboekt, de werkgever met de inspecteur kan afspreken dat hij de gemiddelde BTW-druk over de verschillende voorzieningen uit de vrije ruimte in aanmerking neemt.

Dus ingeval een werkgever aan zijn werknemers zaken verstrekt die onder het verlaagde BTW-tarief vallen en zaken die onder het normale BTW-tarief vallen, kan voor de bepaling van het bedrag dat in de vrije ruimte wordt ondergebracht worden gewerkt met een BTW-mixpercentage. Hoe dit mixpercentage wordt vastgesteld laat de staatssecretaris graag over aan de praktijk.

Tot slot

Het lijkt er nu dan toch echt op dat de verplichte invoering van de werkkostenregeling aanstaande is. Hier is echter wel een voor fiscale begrippen langdurig proces aan voorafgegaan. Het begin lag bij staatssecretaris De Jager met de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 en staatssecretaris Wiebes mag het karwei afmaken. Dit lijkt er nu dan ook van te komen al kan het parlement nog roet in het eten gooien. Gelet op de inmiddels brede steun van werkgevend Nederland voor de regeling en de maatregelen zoals opgenomen in het laatste voorstel, lijkt de kans hierop niet zo groot. Dus: we gaan er voor!

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Het spanningsveld van de riskmanager

Interview met René van Beekum door Jan Aikens (Findinet)

Binnen organisaties groeit het besef dat meer aandacht besteed moet worden aan risicomanagement. Dat geldt voor commerciële bedrijven, non-profit organisaties en overheden.  Alleen ontbreekt vaak de kennis om de risico’s te identificeren en te analyseren, laat staan die te beheersen. “Daarvoor is in de eerste plaats noodzakelijk dat anders dan nu vaak het geval is aangekeken wordt tegen het fenomeen risk management”, zegt René van Beekum. “Het belang van goed risicomanagement wordt breed erkent, maar aan de manier waarop  dat binnen een organisatie geïmplementeerd wordt, schort dikwijls nog het nodige.”

Van Beekum heeft recht van spreken. Hij stond aan de wieg van de inbedding van risk management bij DSM en deed op dat gebied ook ervaring op in de wereld van woningcorporaties. Daarnaast doceert hij aan de Universiteiten van Maastricht en Tilburg. “Bij DSM bijvoorbeeld moest de riskmanager aanvankelijk rapporteren aan de financieel directeur. Die lijn zie je bij veel bedrijven, maar risicomanagement is veel meer dan het ordenen van cijfers of het analyseren van financiële risico’s en moet daarom uit de financiële hoek getrokken worden. Als riskmanager ben je niet het verlengde van de accountant of de controller. Een organisatie loopt risico’s op veel meer terreinen.”

Bij overheidslichamen is dat anders georganiseerd, maar ook daar geldt dat risk management te beperkt wordt bezien. “Daar valt mij op dat het teveel compliance gericht is. Het voldoen aan de regels is echter nog geen garantie dat je als organisatie de risico’s onder controle hebt.”

Succesvol een traject opzetten

Hoe moet je dan wel succesvol een traject opzetten? “Door het ontwikkelen en implementeren van standaard processen.”Een kort antwoord van Van Beekum, maar daar blijkt een hele wereld achter schuil te gaan. “Tijdens mijn cursussen laat ik zien hoe belangrijk standaardisatie is, maar ook dat processen flexibel moeten zijn. Op het eerste gezicht lijkt dat in tegenspraak met elkaar te zijn, maar alle deelnemers herkennen de praktijk dat elke afdeling in een bedrijf of andere organisatie van mening is uniek te zijn en als het ware een ‘eigen risicobeoordeling’ verdient. Natuurlijk hebben afdelingen inderdaad een eigen taakopdracht, worden zij gehouden aan het behalen van bepaalde targets en zullen zij het argument hanteren dat zij niet meer afgerekend kunnen worden op hun resultaat als zij door standaard processen voor de voeten worden gelopen. Maar daar staat tegenover dat vooral in grotere organisaties de processen zo complex zijn dat je die niet per afdeling kunt managen. Het ligt voor de hand dat het niet efficiënt is om elke keer het wiel te moeten uitvinden, maar ook zijn de risico’s waar een volledige organisatie aan bloot staat méér dan de optelsom van de risico’s per afdeling en ook van een andere orde. De riskmanager zal moeten opereren binnen dat spanningsveld. Hij zal de autonomie van de afdelingen zoveel mogelijk moeten respecteren zonder de standaarden van zijn processen geweld aan te doen.”

Dat vraagt het nodige van alle medewerkers binnen een organisatie. “Dat is zonder meer waar. Zeg maar dat daarvoor een cultuuromslag nodig is, maar die is echt nodig. Ikzelf toon die noodzaak graag aan door managers uit te dagen door ze te laten denken vanuit wat ik ‘inherent risk’ noem.” Dat vraagt om een nadere uitleg.

“Daarmee vraag ik om in kaart te brengen wat het bruto risico zou zijn. Kijk, elke organisatie heeft op ad hoc basis de nodige controls ingebouwd om risico’s op te vangen. Er zijn budgetten, procedures, verzekeringen. Maar hoe moeten de risico’s beoordeeld worden als die er niet zouden zijn? Het blijkt heel moeilijk te zijn vanuit dat uitgangspunt te redeneren. Toch is dat nodig, al is het alleen om duidelijk te maken dat met de genomen incidentele maatregelen het risico niet tot nihil is gereduceerd. En vaak hebben managers dat niet reële beeld wel, al komt dat niet spontaan ”

Redeneren vanuit strategische risico’s

René van Beekum ziet in de praktijk dat teveel gekeken wordt naar incidenten die zich kunnen voordoen of hebben voorgedaan. “Beter is het om vanuit strategische risico’s te redeneren en daarbij de hele bedrijfsvoering te betrekken. Wat kan er allemaal gebeuren, welke aansprakelijkheden lopen we. Er zijn ‘tools’ voor nodig  om in beeld te brengen welke risico’s nog wel aanvaardbaar zijn en welke niet. Gereedschappen en procedures die voor alle segmenten binnen de organisatie toegepast kunnen worden. Wat heb je aan de goedkeurende verklaring van de accountant als in de balans de derivaten van een woningcorporatie niet zijn meegenomen en de accountant die vervolgens buiten scope plaatst?”


Om resultaten te realiseren met risicomanagement is gedragsverandering essentieel. Daarom gaat René van Beekum in zijn praktijksessie tijdens de opleiding Risicomanagement hier verder op in. Hierbij staat het inzicht krijgen in het gedrag van mensen centraal.

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Het toenemende belang van project control

Interview met Rob Schapink, zelfstandig adviseur en docent aan de Erasmus School of Accounting & Assurance | Door Jan Aikens, redacteur Findinet

Werkzaamheden worden steeds meer uitgevoerd in de vorm van projecten en daardoor wordt de bijbehorende control belangrijker.

“Van functionarissen wordt verwacht dat zij snel en effectief doorgronden welke factoren bepalend zijn voor een succesvolle uitvoering van een project. En wel in een zo vroegtijdig stadium dat zij niet achter de feiten aanlopen, maar kunnen ingrijpen voordat het leed daadwerkelijk geschied is.” De term leed kan je vertalen in allerlei verschillende incidenten, legt Rob Schapink uit. Hij is zelfstandig adviseur en ook docent aan Erasmus School of Accounting & Assurance, de Universiteit van Amsterdam en bij Avansplus. Schapink verzorgt als hoofddocent tevens de opleiding Project Control van Euroforum.

Als van iemand verlangt dat die alle risico´s vóór moet zijn die zich tijdens een project kunnen voordoen, dan betekent dat dat projectmanagers en controllers een soort duizendpoot moeten zijn. `Het is natuurlijk niet de bedoeling dat zij de rol van de projectuitvoerders overnemen`, neemt Schapink op voorhand een mogelijk misverstand weg. `We zien immers dat steeds meer bedrijven samenwerking zoeken met andere clubs. Zij hebben vaak de specialistische kennis niet zelf in huis die voor een project nodig is, dus huren zij die in. In de steeds complexer wordende samenleving is dat geen luxe, maar een werkvorm waaraan je niet meer ontkomt. Als je die trend waarneemt, dan is het vanzelfsprekend dat de eigen mensen van het bedrijf niet tot in detail de materie van het project beheersen, anders hoef je de expertise niet van buiten aan te trekken. De kunst voor projectmanagers en controllers is te monitoren of een voorgesteld project succesvol zal zijn, goed voorbereid wordt en volgens plan verloopt.`

Naar de praktijk vertaald betekent dit dat de kern van projectmanagement bestaat uit het snel herkennen van mogelijke risico´s. Of zoals Rob Schapink het formuleert: “De centrale vraag die je beantwoord wilt hebben is: waar kan een project mis gaan en hoe grijp je in als het inderdaad mis gaat. Daar kom je achter door aan de uitvoerende partijen de goede vragen te stellen, na te gaan of ze het project goed doordacht hebben, niet met irreële aannames werken, het vertrouwen van je bedrijf verdienen, het doel van het project duidelijk genoeg omschrijven enzovoort. Juist omdat je daarover een waardeoordeel wilt geven is het zaak dat je stevig in je schoenen staat en je niet van je stoel laat blazen door argumentaties die in feite de kern van een project niet raken. Je moet met andere woorden de vaardigheid hebben om te beoordelen of de projectomschrijving op alle gebieden realistisch en haalbaar is en of daar het resultaat uitkomt dat met het project beoogd is.”

Hoe kan een projectmanager met een administratieve achtergrond dat dan technisch beoordelen? “Door zich bijvoorbeeld bepaalde communicatievaardigheden eigen te maken. Een goede communicatie met de specialisten is van uitermate groot belang. Die hebben vaak een eigen invalshoek en probeer die te doorgronden. Dat kan door het stellen van de juiste vragen, maar ook door hen uit te dagen zelf voorbeelden van problemen te noemen die zich kunnen voordoen. Door hen op te dragen een lijstje te maken van mogelijke knelpunten. De kans dat een project volgens het meest optimistische scenario wordt afgerond is klein. Het is dus belangrijk om tijdens de voortgang van het proces de vinger aan de pols te houden, te blijven vragen of alles volgens plan verloopt. Niet als iemand die hinderlijk toetst, maar als facilitator.”

Wat Schapink daarmee bedoelt: “Laat je rapporteren, houd de uitvoerders scherp, maar geef ze intussen de zekerheid dat ze tijdig bij je kunnen aankloppen als iets mis dreigt te gaan. Omdat ze weten dat je dan met ze meedenkt en kan helpen de gereedschappen aan te reiken om bijvoorbeeld een tijdsachterstand in te lopen of een budgetoverschrijding zoveel mogelijk te beperken. Dat vraagt niet alleen administratieve of technische kennis, maar ook menselijke vaardigheden. Weten waar je gas moet geven en wanneer je op de rem moet trappen.”

Schapink weet dat mensen vaak het meest hebben aan concrete voorbeelden. “Daarom verheug ik me op de sessies waarin de deelnemers zelf vertellen over de projecten die zij hebben meegemaakt en de ervaringen die zij hebben opgedaan. Dat geeft niet alleen een inkijk in cijfers en regels, maar ook in de manier waarop in de praktijk bepaalde valkuilen vermeden kunnen worden.

 

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]

Uitstel van betaling kan op verschillende manieren

De liquiditeit van veel ondernemingen laat te wensen over. Klanten betalen laat of deels niet en banken zijn terughoudend in het verlenen van krediet. Dit zorgt ervoor dat bij de meeste ondernemingen de financiële problemen niet ontstaan doordat er een gebrek aan winst is maar doordat de liquiditeit (tijdelijk) tekort schiet. Om ondernemers hiermee te helpen heeft de overheid diverse stappen ondernomen. Zo is het mogelijk om met steun van de overheid krediet te verkrijgen. Daarnaast zijn er diverse mogelijkheden om uitstel van betaling te krijgen voor belastingschulden. In dit artikel behandel ik de verschillende mogelijkheden.

Kortlopend uitstel

De eerste en meest eenvoudige manier om uitstel van betaling te verkrijgen is middels het zogenaamde kortlopend uitstel. Hiermee kunt u voor een periode van maximaal vier maanden uitstel van betaling krijgen voor het betalen van belastingschulden. Voorheen was het noodzakelijk om hierbij aan te tonen dat de betalingsproblemen een direct gevolg waren van de economische crisis. Dit is sinds 2013 niet meer nodig. In beginsel wordt dit uitstel dus altijd verleend, mits u aan de voorwaarden (zie hierna) voldoet. Aanvragen is eenvoudig en kan telefonisch. Na uw aanvraag ontvangt u binnen vijf werkdagen een schriftelijke bevestiging hiervan van de Belastingdienst.

Kortlopend uitstel is gebonden aan de volgende voorwaarden:

  • u kunt alleen telefonisch uitstel van betaling aanvragen voor een aanslag die u hebt ontvangen. Voor toekomstig te ontvangen aanslagen is dat dus niet mogelijk;
  • uw totale belastingschuld is minder dan 20.000 euro;
  • u hebt geen dwangbevel gekregen voor uw openstaande belastingschuld;
  • u hebt geen onbetaalde vergrijpboete;
  • u hebt voor uw openstaande belastingschuld nog geen uitstel van betaling gekregen, behoudens ingeval u dit uitstel had in verband met een bezwaarprocedure;
  • voor een voorlopige aanslag kunt u alleen uitstel van betaling krijgen als de aanslag een datum heeft na 1 november van het belastingjaar;
  • u hebt altijd tijdig aangifte gedaan.

Berekening

Bij de berekening van de totale belastingschuld (maximaal 20.000 euro) voor het kortlopend uitstel hoeft geen rekening te worden gehouden met toeslagschulden of belastingschulden waarvoor u reeds uitstel van betaling heeft verkregen in verband met een bezwaarschrift. De reden hiervoor is simpel. Voor dergelijke belastingschulden is het ook niet mogelijk op kortlopend uitstel van betaling aan te vragen. U bent hiervoor aangewezen op andere manieren van uitstel (zie hierna).

NB

Het aanvragen van kortlopend uitstel van betaling is niet hetzelfde als het doen van een melding van betalingsonmacht. Dit is van groot belang voor bestuurders van een vennootschap. Door namelijk tijdig melding te maken bij de fiscus van het onvermogen van de vennootschap om aan haar verplichtingen te voldoen, beperkt de bestuurder het risico aangesproken te worden voor deze schulden op basis van bestuurdersaansprakelijkheid aanzienlijk. Om deze melding te doen dient een afzonderlijk formulier ingevuld en opgestuurd te worden naar de Belastingdienst.

Regulier uitstel aanvragen

Mogelijk biedt het kortlopende uitstel uw onderneming onvoldoende ruimte. Bijvoorbeeld omdat de totale belastingschulden boven het maximum van 20.000 euro ligt of omdat de onderneming behoefte heeft aan langer uitstel dan de geboden vier maanden. In dat geval kunt u regulier uitstel van betaling aanvragen. Dit uitstel geldt voor maximaal een periode van één jaar. Het aanvragen is niet zo eenvoudig als bij kortlopend uitstel. U dient een uitgebreid aanvraagformulier in te vullen waarin u inzicht geeft in de resultaten en finan-

ciële situatie van uw onderneming. Verder dient er zekerheid te worden gesteld voor de openstaande belastingschuld. Dit kan door middel van een bankgarantie, persoonlijke borgstelling of hypotheek. Zonder een dergelijke zekerheid zal de fiscus het uitstel niet verlenen.

NB

Middels het aanvraagformulier voor regulier uitstel van betaling voor ondernemingen dient u direct ook een melding van betalingsonmacht in. Hiervoor dient u dan wel bij vraag 8 aan te geven welke omstandigheden ertoe hebben geleidt dat de belastingschulden nu niet kunnen worden voldaan.

En als niets meer helpt..

Voor sommige ondernemingen biedt ook regulier uitstel onvoldoende ruimte. Bijvoorbeeld omdat de termijn van één jaar te kort is of omdat er geen zekerheid kan worden gesteld voor de openstaande schulden. Dergelijke ondernemingen zijn aangewezen op het zogenaamde bijzondere uitstel van betaling. Er dient dan wel door een onafhankelijke deskundige vastgesteld te worden dat:

  • de betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn;
  • de onderneming bedrijfseconomisch gezond is;
  • het aflossingsplan realistisch is.

Aanpak

In de praktijk blijkt dat het verkrijgen van uitstel van betaling, zeker in bijzondere gevallen, makkelijker verloopt wanneer de ondernemer hierin een proactieve rol speelt. Dus door zelf actief contact te onderhouden met de Belastingdienst en niet te wachten totdat de problemen te groot worden kan sneller tot een oplossing worden gekomen. Bovendien lijkt het erop dat de fiscus eerder geneigd is mee te werken wanneer de ondernemer zijn betrokkenheid bij het traject toont en duidelijk maakt de opgelopen achterstand zo spoedig mogelijk te willen inlopen. Zodoende is het raadzaam betalingsproblemen niet enkel door uw adviseur te laten oplossen maar dit samen met hem aan te kaarten bij de Belastingdienst.

drs. W. van Kasteren, WVK Belastingadvies


Nieuwsbrief Balans

Dit artikel komt uit de nieuwsbrief Balans van april 2014.
Elke twee weken een breed overzicht van de ontwikkelingen in de accountancy, de nieuwe regels voor jaarverslaggeving en de interpretatie daarvan.

Meer informatie

[easy-social-share buttons="facebook,twitter" counters=0 style="button"]
Business-Controller.com website is van Euroforum BV. Privacy statement | Cookie statement | Copyright ©2024